Uit monitoringsdata van de afgelopen jaren is een stijging te zien voor een aantal bacteriële aandoeningen. Meer inzicht in het voorkomen, de verspreiding, de genetische variatie en het ziekmakend vermogen is een belangrijke stap om deze kiemen aan te kunnen pakken. In opdracht van de pluimveesector onderzocht Royal GD drie (groepen) bacteriën: Streptokokken, de vlekziektebacterie (Erysipelothrix rhusiopathiae) en de ORT-bacterie (Ornithobacterium rhinotracheale).
- Streptokokken
Streptokokken komen normaal in het maagdarmkanaal en op de huid van mens en dier (ook kippen) voor en kunnen ziekte veroorzaken. Het is dus een zoönose. Om die reden is in 2022 aandacht besteed aan deze groep bacteriën door analyse van de gegevens uit landelijke monitoring en informatie uit literatuur.
Hieruit bleek dat streptokokken niet vaak als oorzaak wordt gevonden bij sectie-inzendingen van pluimvee (49 keer in 12 jaar). Er werden verschillende soorten streptokokken gevonden, met name Streptococcus gallolyticus. De belangrijkste klacht bij de sectie-inzendingen waarbij een streptokok in de diagnose werd genoemd was verhoogde uitval. Bij eenden was de streptokok vaak de primaire oorzaak van de uitval, maar bij kippen was bij deze inzendingen de streptokok van secundair belang en was de uitval vaak gerelateerd aan een andere kiem (zoals E. coli of vlekziekte).
Verder is een steekproef van 25 legbedrijven onderzocht op de aanwezigheid van Streptococcus suis (vooral bekend als ziekteverwekker bij varkens, een zoönose en in Azië recent bij kippen gevonden).
De conclusies van het onderzoek zijn:
- Streptokokken infecties komen weinig voor bij pluimvee
- Streptococcus suis is niet aangetoond bij de onderzochte Nederlandse pluimveebedrijven
- De tweemaal gevonden Streptococcus equi zooepidemicus is genetisch verschillend van de stammen die bij andere dieren en de mens wordt gevonden.
Samenvattend: Streptokokken bij pluimvee komen weinig voor als ziekteverwekker en het risico voor de mens vanuit pluimvee wordt ingeschat als laag.
- Vlekziekte (Erysipelothrix rhusiopathiae)
Vlekziekte wordt veroorzaakt door de (omgevings-)bacterie Erysipelothrix rhusiopathiae(ERH) . Bij pluimvee gaat vlekziekte gepaard met huidafwijkingen en (ernstig) verhoogde uitval door buikvliesontsteking en bloedvergiftiging. Vlekziekte kan ook ziekte veroorzaken bij andere dieren en de mens (zoönose). Gezien de hoge uitval bij kippen en het risico op besmetting bij de mens worden nieuw op te zetten koppels, na vaststellen van een infectie bij een voorgaand koppel, vaak gevaccineerd tegen vlekzieke om nieuwe uitbraken te voorkomen. Belangrijke preventieve maatregelen, naast vaccinatie, zijn ongediertebestrijding en voorkomen van kannibalisme.
Uit eerder praktijkonderzoek (2019) is gebleken dat ook na vaccinatie uitval aanwezig kan zijn ten gevolge van vlekziekte. De effectiviteit van het vaccin heeft mogelijk te maken met het verschil tussen het type bacterie dat verwerkt is in het vaccin en het type bacterie dat de nieuwe uitbraak veroorzaakt. Bij vlekziekte zijn verschillende serotypen beschreven en het is niet uit te sluiten dat er een relatie is tussen serotype en immuniteitsontwikkeling.
Naast de serotypering is een typering mogelijk op basis van de genetische informatie van de bacterie (het genoom). Een onderdeel van het gehele genoom is het gen dat codeert voor het ‘surface protective antigen’ (Spa-gen). Dit Spa-gen wordt belangrijk geacht voor de immuniteitsontwikkeling. Uit een inventarisatie van uitbraken van de afgelopen jaren (praktijkonderzoek 2021) blijkt dat met name serotype 1b, 2 en 5 bij pluimvee voorkomen. Deze vielen allen onder het Spa-type A (SpaA). Binnen SpaA zijn vijf verschillende groepen beschreven waarvan er 3 in Nederland voorkomen (I, II en III).
Het doel van dit praktijkonderzoek (2022) was om de variatie in het Spa-gen verder te monitoren door de Nederlandse ERH-stammen te onderzoeken (middels whole genome sequencing (WGS)). Daarnaast was het wenselijk om meerdere gevallen waarbij een recidiverende uitbraak bij een opvolgend (gevaccineerd) koppel plaatsvond te onderzoeken op het eventuele verschil in genoom en in het Spa-gen.
De conclusies van dit onderzoek zijn:
- Zowel de Nederlandse isolaten als de isolaten uit ‘GenBank’ die meegenomen zijn in dit onderzoek vielen in SpaA-groep I tot en met III.
- Een infectie binnen een koppel wordt vrijwel altijd veroorzaakt door één type van de vlekziektebacterie.
- Op bedrijven waar opvolgende (gevaccineerde) koppels besmet geraakt zijn met vlekziekte en waarvan meerdere isolaten onderzocht zijn, zijn gemiddeld grotere verschillen te vinden op het Spa-gen.
- De onvolledige bescherming van een vaccinatie kan mogelijk verklaard worden door een verschil in Spa-gen tussen de stam uit het vaccin en de stam die voor problemen zorgt.
- ORT-bacterie (Ornithobacterium rhinotracheale)
De bacterie Ornithobacterium rhinotracheale is met name bekend als veroorzaker van luchtwegafwijkingen die groeivermindering, uitval en (ernstige) afkeur tot gevolg kan hebben.
Uit eerder praktijkonderzoek bleek dat de bacterie ook een bloedvergiftiging (sepsis) kan veroorzaken en dat de stammen die hierbij gevonden worden genetisch sterk verwant zijn aan de stammen die gevonden worden bij luchtwegafwijkingen. Maar de genetische variatie (op basis van onderzoek van het gehele genoom) ten opzichte van de stammen die op dit moment in Nederland rondgaan was nog niet bekend.
In dit onderzoek is nader onderzoek verricht naar het genoom van de stammen die in Nederland circuleerden en ook een nadere analyse naar genen die mogelijk gerelateerd zijn aan de uiting van het ziektebeeld.
Conclusies van dit onderzoek zijn:
- Er is geen eenduidige link tussen het genotype en het sepsis-ziektebeeld
- Er zijn enkel ORT bacteriën met sequentie-type 9 gevonden in relatie tot het sepsis-ziektebeeld (dit is ook het type dat momenteel in Nederland het meest gevonden wordt)
- Andere (virale) infecties die de weerstand verlagen (zoals Gumboro en Marek) zullen waarschijnlijk de kans op het ontwikkelen van een sepsis-ziektebeeld verhogen, maar dergelijke infecties zijn bij dit onderzoek niet structureel aangetoond. Nader onderzoek in dieren zal moeten uitwijzen of het sepsis-beeld ook als enige infectie kan optreden of enkel in combinatie met een andere (virale) infectie.