Nieuws

Landelijke ophok- en afschermplicht (20 november 2024)

De minister van LVVN heeft een landelijke ophok- en afschermplicht ingesteld.

Vogelgriep vastgesteld bij legbedrijf in Putten (18 november 2024)

Het Ministerie van LVVN meldt dat in Putten (provincie Gelderland) vogelgriep is vastgesteld op een biologisch leghennenbedrijf.

Stempelen van de eieren

Vanaf vrijdag 8 november 2024 is het verplicht om eieren te stempelen op het legpluimveebedrijf

Meer nieuws

Avined

Stichting AVINED heeft als missie om met een efficiënte dienstverlening de huidige duurzame en robuuste marktpositie van de Nederlandse pluimveesector verder te versterken.

Lees meer

Uitkomsten onderzoek naar insleeproutes getroffen HPAI-bedrijven 2020-2021

9 september 2021

In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft Universiteit Utrecht met hulp van NVWA, Sovon, WBVR en GD, onderzoek gedaan naar insleeproutes van HPAI-virus in 2020-2021. Voor tien bedrijven zijn uitkomsten van bron- en contactonderzoek, insleepmoment-schattingen en virusovereenkomsten bekeken en zijn de bioveiligheid en aantallen en soorten wilde vogels ter plekke beoordeeld. Het eindrapport wordt binnenkort aangeboden aan het ministerie. Met het toenemende risico op insleep van vogelgriep door de komst van migrerende vogels is het extra belangrijk om alert te zijn. Daarom zijn enkele hoofdconclusies alvast samengevat.

Uitbraken zijn dit keer ook gezien in pluimveedichte, niet-waterrijke gebieden en in de lente en zomerperiode. Dit heeft niet geleid tot grootschalige bedrijf-tot-bedrijf verspreiding, maar geeft wel aan dat pluimveehouders van alle bedrijven het hele jaar rond alert moeten zijn. Het belangrijkste advies is: probeer op alle mogelijke manieren direct en indirect contact van mensen, voertuigen, materialen, plaagdieren en huisdieren met wilde watervogels en pluimvee van andere bedrijven, en hun ontlasting, te voorkomen. De onderzoekers vatten de hoofdconclusies uit het onderzoek als volgt samen:

  • Voor de meeste gevallen is vastgesteld dat verspreiding tussen Nederlandse of buitenlandse bedrijven niet is opgetreden maar dat het ‘primaire’ introducties waren vanuit wilde vogels.
  • Er kon voor geen van de bedrijven vastgesteld worden hoe de insleep heeft plaatsgevonden. Het volgende is te zeggen over de verschillende type bedrijven:
    • Enkele bedrijven lagen niet in water(vogel)rijke gebieden, maar waren door plaatselijke omstandigheden en weersomstandigheden aantrekkelijk voor wilde vogels. In de directe omgeving van sommige bedrijven werden zeer hoge aantallen ganzen, eenden, zwanen, maar ook andere vogelsoorten zoals meeuwen en weidevogels gezien.
    • Bij de eerste twee bedrijven die op minder dan 2 km afstand van elkaar liggen waren de gevonden virussen genetisch identiek. Uit het onderzoek kon niet worden vastgesteld of besmetting vanuit dezelfde wilde vogelbron of verspreiding tussen de bedrijven is opgetreden.
    • Voor het eerst sinds 2014 zijn ook uitbraken vastgesteld bij vleeskuiken- en vleeskalkoenbedrijven, met eind mei nog een uitbraak bij vleeskalkoenen. Daarnaast werden nog enkele uitbraken vastgesteld bij hobbydieren en vogelasielen tot en met september. Er is geen verklaring gevonden voor deze verschillen t.o.v. eerdere jaren.
  • Pluimveehouders hebben snel gemeld bij de eerste verschijnselen, meestal was dit toegenomen sterfte en stille, inactieve dieren. Bij vleeskuikens vielen daarnaast pootverkleuringen (cyanose) op. De uitval nam bij alle typen pluimvee exponentieel toe, maar bij vleeskuikens werd dit voorafgegaan door een meer geleidelijk oplopende uitval. Neurologische verschijnselen werden alleen bij vleeseenden gezien.
  • Na virusinsleep duurt het altijd enige tijd voordat zoveel verspreiding tussen dieren is opgetreden dat de koppelbesmetting kan worden vastgesteld. Volgens modelschattingen van WBVR op basis van de uitval is het virus gemiddeld: 1 week (leg- en vleesvermeerdering), 2 weken (vleeskuikens en – eenden) en 1-2 weken (vleeskalkoenen) binnengekomen voor de melding.
  • De bioveiligheid kreeg op de bedrijven veel aandacht, maar er zijn natuurlijk altijd bedrijfsspecifieke sterkere en minder sterke punten. De risicofactoren voor insleep waren per bedrijf erg verschillend, maar één gemeenschappelijk risicofactor was dat de directe omgeving aantrekkelijk was voor wilde vogels (watervogels, en mogelijke ‘brugsoorten’ zoals meeuwen, kraaien en spreeuwen etc.) en er soms ontlasting van wilde vogels op het erf, tegen de wanden van de stal of gaas van de wintergarten en op daken werd gezien.

Het onderzoek is uitgevoerd door dr. Francisca Velkers, prof. dr. Arjan Stegeman, Thijs Manders, dr. Janneke Schreuder van Universiteit Utrecht en R. Slaterus van Sovon Vogelonderzoek met hulp van NVWA, WBVR en GD.

Benieuwd naar meer tips van de onderzoekers. Klik hier.