Sinds 2011 wordt peesschedeontsteking door reovirus steeds vaker vastgesteld bij vleeskuikens. De gevolgen van zo’n infectie kunnen groot zijn. Daarom is het belangrijk om te weten welke factoren bijdragen aan de ziekte. Gebrek aan goede bedrijfshygiëne en onvoldoende maternale bescherming via de moederdieren zijn twee bekende factoren die de ernst van de ziekte bepalen. Uit praktijkonderzoek van GD blijkt dat de oplossing voor peesschedeontsteking door reovirus tweeledig is: verbetering van de maternale bescherming op vermeerderingsbedrijven én goede R&O op het vleeskuikenbedrijf.
Peesschedeontsteking is de meest bekende aandoening die een ziekmakend reovirus kan veroorzaken. Deze ontsteking ontstaat als jonge, gevoelige kuikens met een ziekteverwekkend reovirus geïnfecteerd raken. Naast het voorkomen van besmetting op jonge leeftijd is bescherming door maternale antilichamen de belangrijkste maatregel om zichtbare problemen te voorkomen. Maternale antilichamen zijn afweerstoffen die van moederdier op vleeskuiken worden doorgegeven. Daarvoor is het nodig dat de moederdieren zelf antistoffen hebben door vaccinatie en/of infectie. De pluimveesector vraagt zich af: ‘wat is de relatie tussen de reovirusstatus en de mate van afweerstoffen bij moederdieren en peesschedeontsteking door reovirus bij de vleeskuikens’? Onderzoek om deze vragen te beantwoorden is gefinancierd door de pluimveesector via de onderzoeksbijdrage.
Tweeledige oplossing: maternale bescherming én goede R&O
Uit het onderzoek blijkt dat zowel op vermeerderingsbedrijven als op vleeskuikenbedrijven verbetering mogelijk is. De maternale bescherming kan beter, maar biedt geen volledige oplossing. Daarom zijn ook goede reiniging, ontsmetting en bedrijfshygiëne van belang om de kans op insleep en dus reovirusinfecties in de eerste levensweken van vleeskuikens te verminderen.
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn:
- Een lage reovirustiter bij moederdieren leidt tot een minder goede maternale bescherming bij vleeskuikens. Dit verhoogt het risico op een ernstige verloop van de ziekte.
- De hoogte van de afweerstoffen aan het begin van de productieperiode verschilt sterk tussen de moederdierkoppels.
- Tijdens de productieperiode dalen de antilichamen bij moederdierenkoppels met ongeveer drie tot vier titergroepen. Hierdoor neemt de maternale bescherming die meegegeven wordt aan de kuikens af, tenzij het moederdierenkoppel een infectie doormaakt.
- Horizontale verspreiding -insleep op het vleeskuikenbedrijf- van reovirus lijkt de meest voorkomende besmettingsroute van het virus, al kon verticale besmetting – van moederdier op vleeskuiken – niet altijd worden uitgesloten. Per geval moet gekeken worden of verticale overdracht een rol speelt.
- Reiniging en ontsmetting gericht op virussen en een goede bedrijfshygiëne kunnen blootstelling in de eerste levensweken aan reovirus verminderen. Als infectie dan op latere leeftijd plaatsvindt, kan de economische en welzijnsschade worden beperkt.
Vervolgonderzoek
Mogelijk kan voor een deel van de moederdierkoppels de vaccinatietiter worden verbeterd, maar waar ligt eigenlijk de optimale maternale bescherming en hoe zit het precies met die nieuwe virussen die we zien komen en gaan? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, onderzoekt GD de mate van maternale bescherming bij verschillende antilichaamtiters en kruisbescherming met de verschillende varianten. Dit aanvullend meerjarig praktijkonderzoek is al gestart. Ook dit onderzoek wordt gefinancierd door de pluimveesector via de onderzoeksbijdrage.
Lees hier meer over veterinaire praktijkonderzoeken, gefinancierd door de pluimveesector via de onderzoeksbijdrage. Lees op de website van GD meer over het reovirus.